Oorsprong van het Carnaval

In de wereld van de historici en volkskundige, die zich met het verschijnsel vastenavond/-carnaval bezighouden, kan men twee grote kampen onderscheiden. De personen van het ene houden het er op dat het feest voor het jaar 1000 ontstaan is en duidelijk wortelt in het christendom. De opkomst van de termen carnaval en vastenavond is daarvoor het voornaamste argument. Daarenboven vinden zij dat er onvoldoende bewijs is voor een continue overdracht van tradities uit vroeger tijden. Anderen achten het dermate onwaarschijnlijk dat in de loop der eeuwen ’toevallig’ steeds weer dezelfde feesten in dezelfde tijd van het jaar ontstonden, dat het ontbreken van het bewijs van cultuuroverdracht hen juist extra prikkelt.


De ritualisering der gebruiken leidt er onvermijdelijk toe dat na verloop van – soms vele honderden – jaren de betekenis ervan aan de deelnemers ontgaat, zodat ze niet meer weten wat de kern is waar alles om draait. Hen is vaak niet eens meer duidelijk welk gebruik bij welke datum hoort. Daardoor komt het regelmatig voor dat elementen van het ene feest worden overgenomen in een ander. Dit proces is nog versterkt doordat in de loop der eeuwen nogal eens met de nieuwjaarsdatum is geschoven. Een tweede bron voor verwarring en onduidelijkheid is veroorzaakt door de ‘christianisering’ der gebruiken, die voor de soms al zeer vervaagde oorspronkelijke betekenis een nieuwe betekenis probeerde in de plaats te stellen. Op zichzelf zijn dit overigens allemaal maar bijkomstigheden, omdat de gedachte zich opdringt dat het in de oervorm om één feest ging, waarin het sterven en herrijzen van de natuur aan het begin van het jaar in een groot magisch of religieus spel wordt nagebootst, of beter gezegd voltrokken, in de hoop dat de lente weer zal aanbreken. Geleidelijk aan zijn dus kernonderdelen van dit feest losgeraakt van elkaar, ook in de tijd, zodat een feestcyclus ging ontstaan die een periode bestrijkt van 11 november (precies 40 dagen voor Kerstmis) tot op zijn vroegst 1 februari, de uiterst zeldzaam voorkomende allevroegste vastenavonddatum: precies 40 dagen na Kerstmis (de laatste datum is 7 maart).

Binnen – nou ja binnen – het keurslijf van de kerkelijke liturgie kregen de oude gebruiken dus van lieverlee het karakter van wat men zou gaan noemen Narrenfeesten. De centrale rollen daarin vervulden in het begin nota bene de geestelijken die slechts de lagere wijdingen hadden ontvangen: de subdiakens. Bedenk wel, die waren in die tijd grotendeels nog analfabeet en hun hoofdberoep was niet zelden bakker, slager of herbergier. Tijdens het feest kwamen zij echter op de eerste plaats. Zij speelden de rol van zotten bisschop of Ezelspaus. Ook hier dus een omgekeerde wereld! Wij vieren het feest niet in ernst, maar louter als scherts, om ons als onze voorouders te vermaken, opdat onze aangeboren zotheid tenminste eenmaal per jaar kan uitrazen.

In de eerste plaats mag vermeld worden dat gedoogd werd dat zelfs in de kloosters vastenavond werd gevierd. Maar met name de deugd van de matigheid, werd in dezer dagen bepaald niet in alle gebruikelijke hevigheid beoefend. Op de pastoors rustte de verplichting tegenover de giften waarmee zij dank zij hun parochianen in hun levensonderhoud voorzagen, nu maar eens een tegenprestatie te leveren. Dat kon bijvoorbeeld door vastenavondkoeken aan te bieden. De kernvraag komt ludiek geformuleerd hierop neer: Heeft St. Augustinus het carnaval uitgevonden?

Van een blauwe schuit is voor het eerst sprake in 1413 als ene Jacob van Oestvoren een gedicht maakt, dat een uitnodiging bevat aan ‘alle ghesellen van wilde maniere om te comen in die blauwe scuit ende in der blauwe scute ghilde’. Waarom overigens zo blauw? Afgezien van het historische feit dat ook de Egyptische cultuswagen deze kleur lijkt te hebben gehad, nog het volgende. Deze kleur staat al eeuwen voor het bedrieglijke en het onechte, voor alles wat met zotternij samenhangt en voor niet al te gedisciplineerd gedrag. Tal van uitdrukkingen en zegswijzen getuigen daar nog van, denk maar aan blauwe maandag, nu blauwe dinsdag.

Er moet voor gezorgd worden dat leidende figuren gevonden worden voor het centrale rollenspel: een nieuwe Prins met secondanten, zittingen, revues en bals dienen te worden voorbereid. En niet te vergeten: de optocht! Men mag stellen, dat in de carnavalsbolwerken tegenover elke 11 vierders wel één persoon staat die op enigerlei wijze bij de voorbereiding en organisatie betrokken is. Organisatie moet er dus zijn, maar ze is pas écht goed als de aanwezigheid ervan nauwelijks of niet merkbaar is. Een carnavalsschlager kan het resultaat zijn van één moment van creatieve bevlogenheid. De ambitie is erop gericht voor één seizoen hét winnende lied te leveren. Hetzelfde geldt voor de wagenbouwers of degenen, die als groepen aan de optochten meedoen. De kortstondigheid van de optocht staat in scherp contrast tot de vele uren die er aan voorwerk ingestoken worden. Men moet er zelf aan meegedaan hebben, vooral ook het plezier tijdens de voorbereiding hebben ondergaan, om te begrijpen dat telkenjare zovelen weer zo gek zijn om daar zoveel tijd en geld aan te spenderen. Het is hierbij zoals eigenlijk bij alle feesten: tijdens de voorbereiding beleeft men dikwijls meer vreugde dan bij het gebeuren zelf.

Wie doordrongen is van de magische betekenis van dit gekkengetal, zal begrijpen dat een carnavalsorganisatie zo’n datum niet ongemerkt voorbij zal laten gaan. Het feit dat men voor allerlei manifestaties meestal het weekeinde ervoor of erna kiest, is daarbij een onbeduidende (praktische) schoonheidsfout. De vraag dringt zich niettemin op of de 11e van de 11e een belangrijke datum is vanwege dit gekke getal en of Sint-Maarten, de heilige bisschop van Tours, vooral daardoor een belangrijke heilige is geworden. Hoe het ook zij: op zijn feest zette men graag eens stevig de bloemetjes buiten. Het is opvallend dat de 11e november en het daaraan gekoppelde Sint-Maartensfeest precies 40 dagen voor Kerstmis liggen. Het zoeken naar oorzaak en gevolg in dezen zal vermoedelijk trouwens als een ontluisterend tijdverdrijf worden beschouwd.